tutten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tut·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tutten
tutte
getut
zwak -t volledig

Werkwoord

tutten [1][2][3]

  1. inergatief treuzelen, tijd verdoen,
    • Ik heb de hele middag maar een beetje lopen tutten. 
  2. inergatief langdurig met schoonheidsverzorging bezig zijn
    • Lekker zo'n middagje tutten in de schoonheidssalon. 
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

de tuttenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord tut

Werkwoord

vervoeging van
tutten

tutten

  1. meervoud verleden tijd van tutten
    • Wij tutten. 
    • Jullie tutten. 
    • Zij tutten. 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen