tussenstuk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tus·sen·stuk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tussenstuk tussenstukken
verkleinwoord tussenstukje tussenstukjes

Zelfstandig naamwoord

het tussenstuko

  1. iets dat tussen twee delen in zit om ze met elkaar te verbinden of om ze van elkaar te schieden
     De twee mannen van 22 en 28 jaar stonden inmiddels in een tussenstuk van de trein. Medewerkers van NS confronteerden de twee met de diefstal, waarop ze de tas uit een rugzak haalden.[2]
     Tenminste, dat beweert de Zuid-Afrikaanse atletencoach Dewald Steyn. De manager, die atleten uit verschillende Afrikaanse landen coacht, zag twee Noord-Koreaanse atleten als vierde en vijfde finishen terwijl die na 35 kilometer nog achter 'zijn' atleten liepen. De Koreanen zijn in dat tussenstuk nooit gepasseerd, zo zeggen de Afrikaanse atleten.[3]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Vrouw betrapt tasjesdieven in trein naar Breda en trekt aan noodrem” (Dinsdag 28 december 2021, 13:03), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 26 oktober 2022 Weblink bron “'Fraude bij marathon Pyongyang: Noord-Koreanen sneden af'” (Zondag 15 mei 2016, 16:54), NOS