triomfeer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tri·om·feer

Werkwoord

vervoeging van
triomferen

triomfeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van triomferen
    • Ik triomfeer. 
  2. gebiedende wijs van triomferen
    • Triomfeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van triomferen
    • Triomfeer je?