trimmen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trim·men
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘haar van een dier bijknippen’ voor het eerst aangetroffen in 1940 [1]
  • van het Engels [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
trimmen
trimde
getrimd
zwak -d volledig

Werkwoord

trimmen

  1. inergatief trainen om fit te blijven
    • Ik trim elke ochtend een half uurtje in het park. 
  2. overgankelijk het knippen van haren (bij dieren) of het bijknippen van de baard (bij mensen)
    • Zelf uw hond trimmen? 
  3. (scheepvaart) het verplaatsen/verdelen van gewicht of veranderen van de stand of positie van zeilen om het schip niet te veel voor- of achterover te laten liggen en zo beter of sneller te laten varen
  4. het regelen van drijfvermogen bij het duiken met behulp van een trimvest, om te zorgen dat het drijfvermogen van een duiker neutraal blijft en blijft zweven onder water. Men laat dan meer of minder lucht in het trimvest lopen om uit te balanceren.
Afgeleide begrippen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen