treinreis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trein·reis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord treinreis treinreizen
verkleinwoord treinreisje treinreisjes

Zelfstandig naamwoord

de treinreisv / m

  1. een reis die je maakt met een trein
    • Met een Interrailkaart kun je lange treinreizen maken door Europa. 
     Ik zou gaan lopen. Ik verheugde mij daarop. Ik had de hele treinreis de tijd gehad om met behulp van mijn mobiele telefoon de route van het station naar de Calle Nuova Sant'Agnese uit mijn hoofd te leren.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers op Wikipedia, ISBN 978-90-295-2622-7, p. 22
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be