trawant

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tra·want
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘handlanger’ voor het eerst aangetroffen in 1510 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord trawant trawanten
verkleinwoord trawantje trawantjes

Zelfstandig naamwoord

de trawantm

  1. (persoon) handlanger (vaak niet positief bedoeld)
  2. (astronomie) bijplaneet, begeleider
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • tra·want

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
naamwoord trawant trawante

trawant

  1. (persoon) trawant, handlanger