trapleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trap·leer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trapleer trapleren
verkleinwoord trapleertje trapleertjes

Zelfstandig naamwoord

trapleer m/v [2]

  1. verplaatsbare trap, ladder
    • Ik vind het overkomelijk dat trapleer aan het verdwijnen is, want welbeschouwd is het een curieus woord. Want wat betekent leer in deze samenstelling? Waren de delen van een trapleer oorspronkelijk met een leren constructie aan elkaar verbonden? Nee, leer betekent hier ladder. Vroeger zei men ook wel trapladder – wat voor ons dubbelop klinkt. Het woord trapleer heeft overigens oude papieren: het is al aangetroffen in een bron uit 1589.[3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

85 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen