tranquillizer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tran·quil·li·zer
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘kalmerend middel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1959 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord tranquillizer tranquillizers
verkleinwoord tranquillizertje tranquillizertjes

Zelfstandig naamwoord

de tranquillizerm

  1. (medisch) middel dat opwindingstoestanden bedaart
Vertalingen

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen