toondicht
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- toon·dicht
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘muzikale compositie’ voor het eerst aangetroffen in 1884 [1]
- samenstelling van toon en dicht van het Duits Tondichtung [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toondicht | toondichten |
verkleinwoord | toondichtje | toondichtjes |
Zelfstandig naamwoord
het toondicht o
- (muziek) muzikale compositie
Verwante begrippen
Vertalingen
1. zie: compositie
Gangbaarheid
- Het woord 'toondicht' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.