tonisch
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- to·nisch
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits of Frans, in de betekenis van ‘spanning vertonend’ voor het eerst aangetroffen in 1922 [1]
- afgeleid van tonus met het achtervoegsel -isch [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | tonisch | tonischer | |
verbogen | tonische | tonischere | |
partitief | tonisch | tonischers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
tonisch
- (medisch) met betrekking tot (spier)spanning
Hyponiemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord tonisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tonisch" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ "tonisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tonisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be