toneel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • to·neel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘podium, verhoging in schouwburg’ voor het eerst aangetroffen in 1539 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord toneel [1,3]: tonelen
verkleinwoord [1]: toneeltje [1]: toneeltjes

Zelfstandig naamwoord

het toneelo

  1. een ruimte gereedgemaakt voor een vertoning of optreden voor een publiek
    • Het was maar een klein toneel, maar ze maakten er goed gebruik van. 
  2. kunstvorm die gebruik maakt van [1] om een publiek op een schouwspel te vergasten
    • Het toneel was altijd al zijn grote liefde geweest. 
  3. een schouwspel dat zich ontvouwt alsof het een toneelspel was
    • De tonelen die zich na de machtsovername afspeelden zijn nauwelijks te beschrijven. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen