tijdklok

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tijd·klok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tijdklok tijdklokken
verkleinwoord tijdklokje tijdklokjes

Zelfstandig naamwoord

de tijdklokv / m

  1. (elektrotechniek) een schakelaar die om een bepaald tijdstip automatisch de schakeling omzet
    • Toen we op vakantie waren gebruikten we een tijdklok om 's avonds te laten lijken alsof we thuis waren. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be