testament

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tes·ta·ment
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘beschikking voor na de dood’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord testament testamenten
verkleinwoord testamentje testamentjes

Zelfstandig naamwoord

het testamento

  1. (juridisch) notariële of onderhandse akte met persoonlijke, eenzijdig herroepbare verklaring(en), de uiterste wilsbeschikkingen, waarin een erflater bij leven bepaalt wat er na overlijden met zijn nalatenschap gebeurt, het wettelijke begrip is uiterste wil
    • In het testament staat dat de kinderen uit beide huwelijken voor gelijke delen erven. 
  2. (religie) één van de twee boekdelen van de bijbel
    • De bijbel kent het oude en het nieuwe testament. 
Synoniemen
Hyperoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen