terugzetten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·rug·zet·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
terugzetten
zette terug
teruggezet
zwak -t volledig

Werkwoord

terugzetten overgankelijk [1]

  1. achteruit zetten
  2. weer zetten op de plaats vanwaar iets of iemand gekomen is
  3. een minder belangrijke plaats geven
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Antoniemen

Werkwoord

vervoeging van
terugzetten

terugzetten

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van terugzetten
    • ...dat wij terugzetten. 
    • ...dat jullie terugzetten. 
    • ...dat zij terugzetten. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen