terugtocht

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • te·rug·tocht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord terugtocht terugtochten
verkleinwoord terugtochtje terugtochtjes

Zelfstandig naamwoord

de terugtochtm

  1. de tocht terug naar een eerder beginpunt
    • Na drie weken door Zweden getrokken te hebben beginnen we morgen aan de terugtocht. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be