temporiseren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tem·po·ri·se·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘aan tijd(en) binden’ voor het eerst aangetroffen in 1637 [1]
- afgeleid van het Franse temporiser (met het achtervoegsel -iseren) [2] [3]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
temporiseren |
temporiseerde |
getemporiseerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
temporiseren
- inergatief vertragen van het tempo
- Als je niet af en toe temporiseert, dan haal je het einde van de wedstrijd niet.
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord temporiseren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "temporiseren" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "temporiseren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ temporiseren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 12
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Achtervoegsel -iseren in het Nederlands
- Zwak werkwoord (-d) in het Nederlands
- Werkwoord in het Nederlands
- Niet-samengesteld werkwoord in het Nederlands
- Inergatief werkwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 91 %
- Prevalentie Vlaanderen 94 %