taxibus

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

taxibus
Uitspraak
Woordafbreking
  • taxi·bus
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord taxibus taxibussen
verkleinwoord taxibusje taxibusjes

Zelfstandig naamwoord

de taxibusm

  1. kleine bus waarmee een groep mensen op afroep vervoerd kunnen worden
    • Ik denk dat de directies van de verzorgingshuizen het ook wel prettig vinden dat de serie laat wordt uitgezonden. Stel je voor dat de directie geen zeggenschap meer heeft over de bewoners. Er zou grote onrust ontstaan door het komen en gaan van alle taxibusjes. Wat zou het toch heerlijk zijn als in werkelijkheid de bejaarden gezellige uitjes zelf kunnen organiseren. [1] 
    • De chauffeur kan niet meelopen naar boven, vanwege de andere kinderen in de bus. Maar de gastouder kan niet beneden, omdat ze andere kinderen niet alleen kan laten. Bij de eerdere vervoerder Luttikhuis was dat geen probleem, omdat er altijd een begeleider in de taxibus meereed. Luttikhuis verloor echter in Enschede recent het gehandicaptenvervoer [2] 
    • „We hebben drie chauffeurs in Enschede voorzien van een e-bike”, aldus woordvoerder Hendri Beltman van Connexxion. „’s Ochtends zetten zij deze op de fietsdrager aan de taxibus. Als de kinderen bij school zijn afgezet, fietsen ze met de e-bike naar huis. En ’s middags het omgekeerde verhaal.” [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen