tartaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tar·taar
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘rauwe gehakte biefstuk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1932 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord tartaar tartaren
verkleinwoord tartaartje tartaartjes

Zelfstandig naamwoord

de tartaarm

  1. een gehakte biefstuk
    • In een restaurant bestel ik vaak tartaar. 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen