takelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ta·ke·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
takelen
takelde
getakeld
zwak -d volledig

Werkwoord

takelen

  1. overgankelijk het ophijsen met een takel
    • De beeldenpartij boven de ingang van De Holland in Dordrecht is vrijdagmorgen van het gebouw getakeld.[2] 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen