symboliseren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van symboliseren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		symboliseren			te symboliseren
	toekomend		zullen symboliseren			te zullen symboliseren
voltooid	tegenwoordig		hebben gesymboliseerd			te hebben gesymboliseerd
	toekomend		gesymboliseerd zullen hebben			gesymboliseerd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	symboliserend		gesymboliseerd			ev. symboliseer	mv. verouderd symboliseert	symbolisere
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	symboliseer	symboliseert	symboliseert	symboliseert	symboliseert	symboliseren	symboliseren	symboliseren
verleden (o.v.t.)	symboliseerde	symboliseerde	symboliseerde	symboliseerde	symboliseerde	symboliseerden	symboliseerden	symboliseerden
toekomend (o.t.t.t.)	zal symboliseren	zult/zal symboliseren	zult/zal symboliseren	zult symboliseren	zal symboliseren	zullen symboliseren	zullen symboliseren	zullen symboliseren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou symboliseren	zou symboliseren	zou(dt) symboliseren	zoudt symboliseren	zou symboliseren	zouden symboliseren	zouden symboliseren	zouden symboliseren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb gesymboliseerd	hebt gesymboliseerd	hebt/heeft gesymboliseerd	hebt gesymboliseerd	heeft gesymboliseerd	hebben gesymboliseerd	hebben gesymboliseerd	hebben gesymboliseerd
verleden (v.v.t.)	had gesymboliseerd	had gesymboliseerd	had gesymboliseerd	hadt gesymboliseerd	had gesymboliseerd	hadden gesymboliseerd	hadden gesymboliseerd	hadden gesymboliseerd
toekomend (v.t.t.t.)	zal gesymboliseerd hebben	zal/zult gesymboliseerd hebben	zult/zal gesymboliseerd hebben	zult gesymboliseerd hebben	zal gesymboliseerd hebben	zullen gesymboliseerd hebben	zullen gesymboliseerd hebben	zullen gesymboliseerd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou gesymboliseerd hebben	zou gesymboliseerd hebben	zou/zoudt gesymboliseerd hebben	zoudt gesymboliseerd hebben	zou gesymboliseerd hebben	zouden gesymboliseerd hebben	zouden gesymboliseerd hebben	zouden gesymboliseerd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm gesymboliseerd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt gesymboliseerd				er is gesymboliseerd
verleden	er werd gesymboliseerd				er was gesymboliseerd
toekomend	er zal gesymboliseerd worden				er zal gesymboliseerd zijn
voorwaardelijk	er zou gesymboliseerd worden				er zou gesymboliseerd zijn
lijdende vorm gesymboliseerd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gesymboliseerd worden			gesymboliseerd te worden
	toekomend		gesymboliseerd zullen worden			gesymboliseerd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		gesymboliseerd zijn			gesymboliseerd te zijn
	toekomend		gesymboliseerd zullen zijn			gesymboliseerd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	—	—	—	—	wordt gesymboliseerd	—	—	worden gesymboliseerd
verleden (o.v.t.)	—	—	—	—	werd gesymboliseerd	—	—	werden gesymboliseerd
toekomend (o.t.t.t.)	—	—	—	—	zal gesymboliseerd worden	—	—	zullen gesymboliseerd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	—	—	—	—	zou gesymboliseerd worden	—	—	zouden gesymboliseerd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	—	—	—	—	is gesymboliseerd	—	—	zijn gesymboliseerd
verleden (v.v.t.)	—	—	—	—	was gesymboliseerd	—	—	waren gesymboliseerd
toekomend (v.t.t.t.)	—	—	—	—	zal gesymboliseerd zijn	—	—	zullen gesymboliseerd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	—	—	—	—	zou gesymboliseerd zijn	—	—	zouden gesymboliseerd zijn