suprematie

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • su·pre·ma·tie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘oppergezag’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • afgeleid van het Franse suprématie (met het achtervoegsel -atie) [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord suprematie suprematies
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de suprematiev

  1. oppergezag, oppermacht
    • 'De Belgen hebben een absolute suprematie getoond', loofde de minister de Vlaamse deelnemers. 
    • Op het concilie van Rome in 382 werd het door Damasus nogmaals duidelijk verwoord: 'De Heilige Kerk van Rome bezit de suprematie over alle andere, niet uit hoofde van een of ander conciliedecreet, maar uit de voorrang die Onze Heer zelf in het evangelie aanduidde met de woorden: Jij bent Petrus en op deze rots zal ik mijn Kerk bouwen. 
    • De suprematie van het vroege Rome over Carthago begon met de overwinning op Hannibal in de Tweede Punische Oorlog. (uit Feniciërs) 
Vertalingen

Gangbaarheid

82 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen