stuiver

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stui·ver
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stuiver stuivers
verkleinwoord stuivertje stuivertjes

Zelfstandig naamwoord

stuiver m [3] [4]

  1. (numismatiek) een muntstuk van vijf cent (f 0,05), een twintigste van een gulden
    • Daar heb ik wel een paar stuivers voor over. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen