struikel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- strui·kel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
struikelen |
struikel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van struikelen
- Ik struikel.
- gebiedende wijs van struikelen
- Struikel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van struikelen
- Struikel je?