stieß

Uit WikiWoordenboek

Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • stieß

Werkwoord

stieß

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van stoßen

stieß

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van stoßen