stenig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ste·nig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen stenig steniger stenigst
verbogen stenige stenigere stenigste
partitief stenigs stenigers -

Bijvoeglijk naamwoord

stenig [2]

  1. veel op steen lijkend
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
stenigen

stenig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stenigen
    • Ik stenig. 
  2. gebiedende wijs van stenigen
    • Stenig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stenigen
    • Stenig je? 

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
75 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen