stekelig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ste·ke·lig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen stekelig stekeliger stekeligst
verbogen stekelige stekeligere stekeligste
partitief stekeligs stekeligers -

Bijvoeglijk naamwoord

stekelig

  1. met stekels bezet
    • Dat is wel een erg stekelige plant. 
Antoniemen
  • stekelvrij
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Bijwoord

stekelig

  1. scherp, bits
    • Een stekelig antwoord. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen