steggelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • steg·ge·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘ruziën’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1865 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
steggelen
steggelde
gesteggeld
zwak -d volledig

Werkwoord

steggelen

  1. elkander steken, ruzie maken
     Het voorgestelde restauratieplan van de nieuwe eigenaar is in te zien op de website van Paleis Soestdijk. Of het ook wordt uitgevoerd, is nog niet helemaal zeker. De gemeenteraad moet het eerst nog goedkeuren, iets waar al langer over wordt gesteggeld.[3]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
29 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen