standplaats

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stand·plaats
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord standplaats standplaatsen
verkleinwoord standplaatsje standplaatsjes

Zelfstandig naamwoord

de standplaatsv / m

  1. een vaste plaats waar iemand of iets zich bevindt
  2. een plaats waar een ambtenaar o.i.d. gevestigd is
  3. (biologie) een plaats waar een bepaalde plantensoort verwacht kan worden
  4. (jachttaal) een plaats waar de jager wacht op langskomend wild
  5. de plaats waar een voertuig of ander verkeersmiddel stilhoudt, halt maakt
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [1] Standplaats voor taxi's.
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen