stam

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stam
Woordherkomst en -opbouw
  • van Middelnederlands stam, in de betekenis van ‘deel van boom’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord stam stammen
verkleinwoord stammetje stammetjes

Zelfstandig naamwoord

de stamm

  1. (plantkunde) dikke houtige stengel van een struik
     Verwijder bij het snoeien van vlierbesplanten alle dode, gebroken of merkbaar lage opbrengststokken uit de struik aan de stam met de schaar.[2]
     De Zweedse bossen konden kant-en-klare stammen van twintig meter leveren, maar voor het werk met de palen in de rivier hadden ze de dubbele lengte nodig. Ze moesten daarom twee stammen samenvoegen om een paal van veertig meter te krijgen.[3]
  2. (plantkunde) deel van de boom tussen de wortels en de kruin
     Wederom slingerde hij mijn touw in één keer over de hoge tak, bevestigde mijn voedselzak eraan, hees hem vier meter de lucht in en bond het touw vast aan de stam van de boom.[4]
  3. (genealogie) geslacht, familielijn
  4. (antropologie) op verwantschap berustende samenlevingsvorm van meer families in beschavingen met weinig verstedelijking
     En in het noorden van de Verenigde Staten leefde een stam waar ook de vrouwen veren droegen.[5]
  5. (anatomie) grote ader die in kleinere aderen vertakt
  6. (biologie) taxon dat bestaat uit een of meer klassen en dat deel uitmaakt van een rijk
    • Een uitgestorven taxonomische stam. 
  7. (taalkunde) onvervoegde of onverbogen woordvorm
    • De stam van het werkwoord. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
stammen

stam

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stammen
    • Ik stam. 
  2. gebiedende wijs van stammen
    • Stam! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stammen
    • Stam je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "stam" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Bronlink geraadpleegd op 12 juni 2021 Weblink bron “Tips voor het snoeien van vlierbessen – wanneer en hoe vlierbessen te snoeien”, Sanne Tuinen
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628142
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  5. Bronlink geraadpleegd op 12 oktober 2018 “Waarom is de tooi van Joan Franka beledigend?” (24 mei 2012), NRC Handelsblad
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Deens

Woordafbreking
  • stam

Werkwoord

stam

  1. gebiedende wijs van stamme


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • stam
Woordherkomst en -opbouw
  • Bijvoeglijk naamwoord: Afkomstig van het Oudnoorse bijvoeglijke naamwoord stamr
  • Zelfstandig naamwoord: Herkomst onbekend, misschien afkomstig van het Noorse zelfstandige naamwoord stamme
Naar frequentie > 50000
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud stam stammere stammest
o enkelvoud stamt
meervoud stamme
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
stamme stamme stammere

Bijvoeglijk naamwoord

stam

  1. hakkelend, hakkelig, stamelend, stotterig

Werkwoord

stam

  1. gebiedende wijs van stamme
To stammer (Squalius cephalus).
Twee kopvoorns.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   stam     stammen     stammer     stammene  
genitief   stams     stammens     stammers     stammenes  

Zelfstandig naamwoord

stam m

  1. (straalvinnigen) Squalius cephalus op Wikispecies (ook: Leuciscus cephalus op Wikispecies), kopvoorn, kopvoren
Synoniemen
Hyperoniemen


Nynorsk

Woordafbreking
  • stam
Woordherkomst en -opbouw
  • Bijvoeglijk naamwoord: Afkomstig van het Oudnoorse bijvoeglijke naamwoord stamr
  • Zelfstandig naamwoord: Herkomst onbekend, misschien afkomstig van het Nynorske zelfstandige naamwoord stamme
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud stam stammare stammast
o enkelvoud stamt
meervoud stamme
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
stamme stamme stammare

Bijvoeglijk naamwoord

stam

  1. hakkelend, hakkelig, stamelend, stotterig

Werkwoord

stam

  1. gebiedende wijs van stamma
Schrijfwijzen

Werkwoord

stam

  1. gebiedende wijs van stamme
Schrijfwijzen
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   stam     stammen     stammar     stammane  

Zelfstandig naamwoord

stam m

  1. (straalvinnigen) Squalius cephalus op Wikispecies (ook: Leuciscus cephalus op Wikispecies), kopvoorn, kopvoren
Synoniemen
Hyperoniemen


Zweeds

  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   stam     stammen     stammar     stammarna  
genitief   stams     stammens     stammars     stammarnas  

Zelfstandig naamwoord

stam, g

  1. boomstam
  2. stam (samenlevingsvorm)