stakkerig

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stak·ke·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen stakkerig stakkeriger stakkerigst
verbogen stakkerige stakkerigere stakkerigste
partitief stakkerigs stakkerigers -

Bijvoeglijk naamwoord

stakkerig

  1. zoals pas bij een zielig, mislukt persoon
     Sociaaldemocraten waren we, maar aardige sociaaldemocraten. Wijs zijn we geworden, stakkerig wijs.[2]
     De onderwijsdirecteur Psychologie noemt het gedrag van de studenten in Folia "stakkerig". "Dat er wel eens iets werd uitgewisseld, dat wisten we. Maar als zó veel studenten klakkeloos alle antwoorden overnemen, dan kun je dat niet voorbij laten gaan."[3]
     Jongens waren we - maar aardige jongens. Al zeg 'k 't zelf. We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we, behalve Bavink, die mal geworden is.[4]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

67 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Nog voor Eberhard onder de grond lag, verliet Jeroen ons” (12 oktober 2017), Het Parool
  3. Bronlink Weblink bron “Weer fraude aan UvA met digitale toetsen” (01-07-2014), NOS
  4. Bronlink geraadpleegd op 20 juni 2021 Weblink bron Titaantjes in: De Revisor., jrg. 6. nr. 3 (juni 1979), Athenaeum-Polak & Van Gennep, Amsterdam, p. 16
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be