sputum

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spu·tum
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘speeksel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1901 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord sputum -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het sputumo

  1. vocht dat in de mond vloeit uit de speekselklieren
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

54 % van de Nederlanders;
35 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Zelfstandig naamwoord

sputum

  1. speeksel, spuug, fluim.
Synoniemen