spui

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spui
enkelvoud meervoud
naamwoord spui spuien
verkleinwoord spuitje spuitjes

Zelfstandig naamwoord

het spuio

  1. uitlaat of sluis voor de verwijdering van overtollig water

Werkwoord

vervoeging van
spuien

spui

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spuien
    • Ik spui. 
  2. gebiedende wijs van spuien
    • Spui! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spuien
    • Spui je? 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be