sprokkelt
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sprok·kelt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
sprokkelen |
sprokkelt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprokkelen
- Jij sprokkelt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprokkelen
- Hij sprokkelt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van sprokkelen
- Sprokkelt!