spon
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- spon
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘tap’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
spinnen |
spon
- enkelvoud verleden tijd van spinnen
- Ik spon.
- Jij spon.
- Hij, zij, het spon.
- Ik spon.
Gangbaarheid
- Het woord spon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spon" herkend door:
71 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ "spon" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be