spies

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spies
Woordherkomst en -opbouw
  • van Duits Spieß, in de betekenis van ‘lange speer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1485 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord spies spiesen
spiezen
verkleinwoord spiesje spiesjes

Zelfstandig naamwoord

spies v / m

  1. stokje of staafje om door vlees of ander voedsel te steken, zodat het door ronddraaien van alle kanten kan worden geroosterd
  2. (militair) lichte lans
Synoniemen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak

Werkwoord

spies

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van (to) spy

Zelfstandig naamwoord

spies mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord spy