speek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • speek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord speek speken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

[A] de speekv / m

  1. dun, staafvormig stuk metaal dat de verbinding vormt tussen velg en as van een wiel
  2. staaf metaal in het algemeen, zoals die bijvoorbeeld als hefboom kan worden gebruikt
Synoniemen

Bijvoeglijk naamwoord

[B] speek

  1. onbeschoft
enkelvoud meervoud
naamwoord speek speken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

[B] de speekm

  1. (spreektaal) vocht dat in de mond wordt uitgescheiden en soms in kleine hoeveelheden wordt uitgespuugd
Synoniemen

Gangbaarheid

21 % van de Nederlanders;
41 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen


Veluws

Zelfstandig naamwoord

speek

  1. spaak