sparringpartner

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spar·ring·part·ner
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sparringpartner sparringpartners
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de sparringpartnerm

  1. (sport) oefenpartner voor boksers, judoka's enz
  2. iemand om mee te overleggen, om ideeën, standpunten op uit te proberen, om mee te oefenen voor een debat

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen