sopperig

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sop·pe·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen sopperig sopperiger sopperigst
verbogen sopperige sopperigere sopperigste
partitief sopperigs sopperigers -

Bijvoeglijk naamwoord

sopperig [2]

  1. door vocht week en vies
    • Hij loopt op natte schoenen door het bos. Zijn hardloopschoenen zijn natter dan de paden waarover hij loopt. De schoenen maken een prachtig geluid. Een sopperig, sponsachtig gepiep. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen