somma

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • som·ma
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘bedrag’ voor het eerst aangetroffen in 1596 [1]
  • uit het Italiaans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord somma
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de sommav / m [3]

  1. (boekhouding) bedrag afgeleid van de optelling die het bedrag als uitkomst heeft
    • Een enorm bedrag, hij was de eerste om dit toe te geven. Maar zijn familie had hem toegezegd te zullen helpen voor een somma van zeshonderdduizend gulden. En verder dacht hij met redelijk gemak twee miljoen aan aandelen te kunnen vinden die ingebracht en geamortiseerd konden worden. [4] 
    • De Associatie Cassa bracht de kwitanties aan toonder uit in coupures van duizend, vijfhonderd en honderd gulden. De tekst op de kwitanties: Ontvangen de somma van duizend gulden om aan Toonder op vertooning uit te betalen. Zegge duizend gulden — was op voorspraak van mr. Jan Bondt op die manier gesteld. [5] 
    • In het geval van de nabestaanden van Srebrenica mocht Nederland van de rechter zelf een 'symbolisch' bedrag vaststellen. Uitkomst: 20.000 euro, een somma waarvan geschokt kennis werd genomen en waarvoor adjectieven als 'kruideniersachtig', 'weinig genereus' en 'Zeeuws meisje' zijn gebruikt. [6] 
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • in somma
in het totaal
Vertalingen

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
31 % van de Vlamingen.[7]

Verwijzingen