sociabel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • so·ci·a·bel
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen sociabel sociabeler sociabelst
verbogen sociabele sociabelere sociabelste
partitief sociabels sociabelers -

Bijvoeglijk naamwoord

sociabel [1]

  1. gezellig, prettig in de omgang, een aangename indruk makend
    • Heh ! die zee! — hoorde ik een welgekleeden badgast zuchtend zeggen, dien ik al meermalen aan het strand ontmoet had, waardoor wij allengs in gesprek waren gekomen; een van die gesprekken, die tot de opvoeding behooren en hem, die ze goed heeft leeren voeren, levenslang door de wereld kunnen helpen met den naam van een sociabel mensch, zonder dat de andere sociabele menschen bemerken of zoo iemand iets weet en iets beduidt.[2] 
    • Geen aanleiding, het is een menselijke kwestie. Dat is trouwens een van de redenen waarom Club al 6 of 7 jaar geen kampioen is. Ze zijn niet sociabel, ze vergeten de menselijke kant. Ik heb nog nooit iemand ontmoet die zegt dat hij een vriend is van Vincent Man­naert. Hij is kil. Ik heb de indruk dat hij niet gelukkig is. Terwijl ik me amuseer in het voetbal.’ [3] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Vosmaer, Mr. C.
    Vogels van diverse Pluimage 1872 DBNL
  3. de Standaard 18 JULI 2015 Walter Wauters
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be