snee

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snee
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord snee sneden
sneeën
verkleinwoord sneetje sneetjes

Zelfstandig naamwoord

de sneem [3]

  1. inkeping gemaakt door het snijden met een mes of ander scherp voorwerp
    • Hij had een flinke snee in zijn gezicht. 
  2. een afgesneden plak, meestal van brood
    • Wil je twee sneetjes of drie? 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen


Middelnederlands

enkelvoud meervoud
nominatief snee (sneeuwe?)
genitief snees, sneuwes
datief snee, sneeuwe
accusatief snee

Zelfstandig naamwoord

snee m [1]

  1. sneeuw
    «Daer en was no rijm no snee,
    Daer en dede hem de wint niet wee,»[2]
    Er was noch rijp noch sneeuw daar
    de wind deed hem daar geen pijn

Verwijzingen

  1. Middelnederlandsch Woordenboek
  2. Bronlink Weblink bron “Reis van Sint Brendaan” (vroeg 15e eeuw)