smeulen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • smeu·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zacht branden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1340 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
smeulen
/ˈsmø.lə(n)/
smeulde
/ˈsmøl.də/
gesmeuld
/ɣə.ˈsmølt/
zwak -d volledig

Werkwoord

smeulen

  1. inergatief zacht en langzaam branden zonder vlammen
    • Na de brand lagen de brokstukken nog urenlang te smeulen. 
  2. (figuurlijk) verborgen aanwezig zijn
    • Hoewel niemand het openlijk zal toegeven, broeit de opstand en smeult het verzet. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen