smeking

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sme·king
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord smeking smekingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de smekingv

  1. een nederig verzoek
     Met alle bidding en smeking biddende te allen tijde in de geest, en tot hetzelve wakende met alle gedurigheid en smeking voor al de heiligen.[2]
     Ik heb gezondigd tegen Uw roeping, smeking en nodiging: „Och, dat ge naar Mij hoorde; och, dat ge in Mijn wegen wandelde. Zie, Ik zal Mijn Geest overvloedig over u uitstorten en Ik zal Mijn woorden u bekendmaken.”[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

50 % van de Nederlanders;
46 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Laurens van der Tang
    “Porno als vuile zondevloed” (02-05-2017), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink Weblink bron
    Deuteronomium 32:18
    “Schatten” (09-07-2019), Reformatorisch Dagblad
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be