smegma

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

smegma
Uitspraak
Woordafbreking
  • smeg·ma
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord smegma
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het smegmao

  1. afscheiding die men onder de voorhuid van de penis kan aantreffen
     ‘Vastpakken nou, kaaskop,’ brult Omar en hij steekt Don Arturo zijn vleesknuppel toe, alsof hij me een rol behang aanreikt. Onze jonge held houdt de slordig besneden zib mechanisch in zijn hand vast. Hij is hard en in dat vlees voelt hij het kloppen, het verlangen. Dan zegt hij tegen Omar: ‘Je hebt in ieder geval geen smegma, dat is dan weer een mooie meevaller.’[2]
     Geen wreder soort dan de kleine mens. Hoewel. De groten kunnen er ook wat van. Nu worden mijn kinderen op Twitter nog niet uitgemaakt voor aap met een stinkende paardenmuil vol smegma (echt gelezen), maar dat is, vrees ik, slechts een kwestie van tijd.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

65 % van de Nederlanders;
56 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. smegma op website: Etymologiebank.nl
  2. Bronlink Weblink bron “Verrotte Vruchten: Don Arturo’s gratis vrouwvriendelijke neukseksspecial voor de Boekenweek” (24/03/2017), HP de Tijd
  3. Bronlink Weblink bron “‘Waarom staat er een enorme piemel op je sommenboek?’” (10 augustus 2019), Het Parool
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be