sjanker
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- sjan·ker
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘venerische ziekte’ voor het eerst aangetroffen in 1778 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sjanker | sjankers |
verkleinwoord | sjankertje | sjankertjes |
Zelfstandig naamwoord
- (medisch) ulcus aan de geslachtsorganen door een besmettelijke ziekte
- Ziektes die zweren aan de geslachtsdelen veroorzaken, zoals syfilis en chancroid (‘weke sjanker'), hielpen het aidsvirus hiv bij zijn ontstaan en zijn verspreiding in koloniale steden in de vroege twintigste eeuw. Dat concluderen wetenschappers uit Leuven, Lissabon en Boedapest in het blad Plos ONE [4]
- Welke geneesheer immers zou kunnen waarborgen dat 'de hoer, die hij heden middag gevisiteerd heeft, niet reeds heden avond besmet is'? Zo bezien bood de reglementering een valse zekerheid en bleef het risico van een druiper (gonorroe) of harde sjanker (syfilis) bestaan [5]
Hyponiemen
Hyperoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord sjanker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sjanker" herkend door:
29 % | van de Nederlanders; |
26 % | van de Vlamingen.[6] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "sjanker" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sjanker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 08 APRIL 2010
- ↑ Volkskrant PIET DE ROOY 18 september 1998
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be