signaleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sig·na·leer

Werkwoord

vervoeging van
signaleren

signaleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van signaleren
    • Ik signaleer. 
  2. gebiedende wijs van signaleren
    • Signaleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van signaleren
    • Signaleer je?