sigaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • si·gaar
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘rol tabak om te roken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1808 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord sigaar sigaren
verkleinwoord sigaartje sigaartjes

Zelfstandig naamwoord

de sigaarv

  1. in dekblad gerolde tabak
  2. (halfvleugeligen) een wants uit het geslacht Sigara op Wikispecies van de familie van de duikerwantsen
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • De sigaar zijn
De dupe zijn, het slachtoffer zijn
  • Een sigaar uit eigen doos
Iets wat ogenschijnlijk cadeau wordt gedaan maar waarvoor je als ontvanger toch voor blijkt te moeten betalen, of wat toch al aan de ontvanger zelf toebehoorde
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen