schuimen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schui·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schuimen
schuimde
geschuimd
zwak -d volledig

Werkwoord

schuimen

  1. inergatief gasbellen voortbrengen op het grensvlak van een vloeistof en de lucht
    • Het pas aangesloten vat bier schuimde erg sterk. 
  2. overgankelijk van schuim ontdoen
  3. overgankelijk roven, stelen
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen