schuf

Uit WikiWoordenboek

Duits

Woordafbreking
  • schuf

Werkwoord

schuf

  1. eerste persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van schaffen (verleden tijd van "schaffen" in de zin van "vormen"; werkwoordsvorm met accusatief)

schuf

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van schaffen (verleden tijd van "schaffen" in de zin van "vormen"; werkwoordsvorm met accusatief)
Verwante begrippen
  • schaffte (verleden tijd van "schaffen" in de zin van "werken", "nog bereiken"; werkwoordsvorm met accusatief)