schrok

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schrok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schrok schrokken
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de schrokm

  1. schrokop, gulzigaard, brasser, schrokker, slokop, veelvraat, vreetzak, zwelger, holle bolle Gijs
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
schrokken

schrok

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schrokken
    • Ik schrok. 
  2. gebiedende wijs van schrokken
    • Schrok! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schrokken
    • Schrok je? 

Werkwoord

vervoeging van
schrikken

schrok

  1. enkelvoud verleden tijd van schrikken
    • Ik schrok. 
    • Jij schrok. 
    • Hij, zij, het schrok. 
     Midden in de nacht schrok ik wakker doordat de deur met een klap opensloeg.[2]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be